Macht en onmacht: dialoog in asymmetrisch conflict

De Palestijnse president Mahmoud Abbas weigert rechtstreeks met Israël te onderhandelen over een eigen staat; Omwonenden staken hun overleg met Schiphol over voorwaarden voor groei; en als de Provincie Groningen wil praten over stikstof zeggen boeren: ‘Wij gaan niet met strop om nek aan tafel zitten’. 

Zomaar enkele voorbeelden van conflicten waarbij er initiatieven tot dialoog genomen worden, maar waar de dialoog niet van de grond komt of geen stand houdt. Opmerkelijk, want dialoog onder leiding van een onafhankelijke procesbegeleider wordt toch veelal begrepen als een ‘safe space’ waar partijen het gesprek aan kunnen gaan op basis van gelijkwaardigheid en wederzijds begrip. Dat klinkt uitnodigend. Waarom weigeren sommige partijen dan toch deel te nemen aan een dialoog? En kun je daar als procesbegeleider iets aan doen? 

Bovenstaande voorbeelden hebben met elkaar gemeen dat er een asymmetrische machtsverhouding bestaat tussen de partijen. Deze machtsverhouding kan ertoe leiden dat een dialoog niet als gelijkwaardig ervaren wordt. Sterker nog, een dialoogtafel kan in de beleving van deelnemers uitmonden in het zoveelste strijdperk waarin sommige partijen beter bedeeld zijn dan anderen. Zo kan de ene partij een voorsprong hebben door kennis, rationele overtuigingskracht, strategisch framen en ‘agenda setting’. Terwijl andere partijen zich onmachtig voelen omdat ze de situatie slecht kunnen overzien, belangen niet goed gearticuleerd krijgen, bang zijn zich te laten ompraten en het gesprek niet lijkt te gaan over dat wat voor hen belangrijk is.

Met dat beeld voor ogen vreest de onmachtige partij dat een dialoog, die in eerste instantie gericht is op constructieve samenwerking, in werkelijkheid uitmondt in eenzijdige medewerking aan het vervullen van de belangen van de machtige partij. Vanuit die angst en gevoelens van onmacht kunnen partijen zich ogenschijnlijk onredelijk opstellen, of zelfs van tafel weglopen omdat zij geloven dat hun belang beter behartigd kan worden op een ‘speelveld’ waar andere regels gelden. En die speelvelden zijn er.

In literatuur over Social movements wordt zo’n speelveld ook wel een ‘arena’ genoemd (Jasper, 2015). Voorbeelden van arena’s waarin een conflict beslecht kan worden zijn, behalve de dialoogtafel: de politiek, de (sociale) media, de rechtszaal en verzet & geweld. 

Bewustzijn van de andere arena’s is belangrijk omdat dialoog niet plaatsvindt in een vacuüm zonder andere factoren die invloed hebben op het resultaat. Dikwijls komen partijen elkaar tegen in meer dan één arena. Wat er in de éne arena gebeurt heeft dan invloed op de andere arena. Zo kunnen Kamervragen, een te publiceren opiniestuk, militairen aan de grens of de uitspraak van een rechter bepalend zijn voor de machtsverhoudingen aan tafel en het verloop van de dialoog.   

Partijen die zich onmachtig voelen aan de dialoogtafel kunnen er ook voor kiezen helemaal weg te lopen van tafel en al hun energie te steken in de beslechting van het conflict in alternatieve arena’s. Meestal in de overtuiging dat ze daar een beter resultaat zullen behalen dan via dialoog. Het is in deze andere arena’s waar partijen op zoek gaan naar hun BATNA: het beste alternatief ten opzichte van een overeenkomst aan de onderhandelingstafel (zie voor een duidelijke uitleg over BATNA dit blog van Femke Vergeest). De arena’s bieden dus ook een analysekader voor de procesbegeleider om te kunnen blijven sturen op een akkoord dat voor alle partijen een gelijke of hogere waarde dan hun BATNA oplevert. 

Toch zal dat niet altijd voldoende zijn om partijen aan tafel te houden. Zelfs al heeft de onmachtige partij geen garantie op een beter alternatief dan de overeenkomst die op tafel ligt, een overeenkomst die onder druk tot stand gekomen is en niet rechtvaardig voelt, wordt niet zonder meer geaccepteerd. De onmachtige partij kan er dan alsnog voor kiezen niet in te stemmen met de overeenkomst en z’n geluk beproeven in een andere arena. 

Om partijen aan tafel te houden is er dus meer nodig dan een overeenkomst die voor elke partij beter uitpakt dan hun BATNA. De machtsasymmetrie tussen partijen kan niet zomaar opgeheven worden aan de dialoogtafel. Maar het is desondanks de taak van de procesbegeleider om het proces zo eerlijk en transparant als mogelijk in te richten. Zo moet de begeleider ervoor zorgen dat partijen vooraf spelregels en gezamenlijk criteria overeenkomen die door alle partijen eerlijk bevonden worden en waar een overeenkomst dus ten minste aan zou moeten voldoen. De begeleider draagt er bovendien zorg voor dat belangrijke issues niet onbesproken blijven en dat belangen van partijen daarbij erkend worden. 

Tenslotte kunnen partijen zich zelfs in een eerlijk en transparant proces nog onmachtig voelen. Bijvoorbeeld omdat hun overtuigingen niet gedeeld worden, omdat ze het inhoudelijk niet kunnen bijbenen of omdat ze hun rechten niet goed kunnen overzien. Een procesonderdeel als ‘joint fact finding’ en/of onafhankelijk juridisch of technisch advies kan dan helpen. Zo kunnen partijen met minder macht toch als volwaardige stakeholders deelnemen aan de dialoog. Uiteindelijk is dit in het belang van alle partijen, omdat het onderling vertrouwen voedt, een vlucht naar andere arena’s voorkomt en het de mogelijkheden voor waardecreatie vergroot. 

 

Robin Schram

WesselinkVanZijst