Leren op zondagmiddag

Door: Frans Evers

De Sunday Minute van PON, het Program on Negotiation van Harvard Law School, MIT en Tufts University, vraagt mij iedere zondag weer even na te denken over de essenties van de MGA onderhandelingsaanpak. Wat zijn in de dagelijkse praktijk de obstakels voor onderhandelaars om hun belangen beter te behartigen? En wat zou een goed MGA proces daaraan kunnen verbeteren? Doen wij het in Nederland goed genoeg en hoe kunnen we de ervaring van anderen gebruiken om het beter te doen?  Bruce Patton gaat in zijn boek  ? Difficult conversations: How to discuss what matters most? (in de samenvatting van PON) er van uit dat iedere moeilijke discussie eigenlijk uit drie verschillende gesprekken bestaat:

1. De ?wat is er eigenlijk gebeurd? discussie. In de meeste moeilijke gesprekken zijn partijen het oneens over wat er nu eigenlijk gebeurd is of wat zou moeten gebeuren. Verschillende percepties van een situatie liggen vaak aan de basis van het conflict.

2. Het gesprek over gevoelens. Patton ziet dat onderhandelaars ook als ze niet over hun gevoelens praten, toch toelaten dat die in de discussie binnen sluipen. Ook als een onderhandelaar rustig en kalm het woord voert, kan de andere partij aanvoelen dat er achter al die ratio gevoelens van frustratie of boosheid of andere emoties aanwezig zijn.

3. De ?wat betekent dit voor mij persoonlijk? discussie. Patton noemt dat de ? identity  conversation?. Iedere ingewikkelde discussie kent ook een intern in de persoon gesprek. Wat betekent dit voor mij, hoe heeft dit invloed op mijn zelfbeeld, mijn gevoel van eigenwaarde, mijn toekomst, mijn welzijn.

De conclusies die aan dit alles worden verbonden, zijn mij echter te algemeen en waarschijnlijk door de samenvatting te veel op een hoop gegooid. De suggestie is dat je je inbreng in deze discussies kunt verbeteren door een leerhouding aan te nemen. In plaats van aan te nemen dat je alle juiste feiten hebt kun je beter ingaan op het standpunt van de ander, haar emoties en die van jezelf en de ?identity? issues die voor beide partijen uit het gesprek zijn ontstaan te verkennen. Patton neemt aan dat je dan tot een lerende dialoog kunt komen, waarin door een beter begrip het conflict kleiner kan worden gemaakt en meer constructieve resultaten kunnen worden bereikt. Bij mij komt dan de vraag op: Hoe dan? De vraagstukken hierboven onder 1. kun je immers niet alleen met een empathische houding oplossen. Beginnen met echte belangstelling en de ? waarom vind je dat? vraag is natuurlijk goed. Maar dan is een onderhandeling over een ?joint fact finding? essentieel: het eens worden over wat we samen weten, wat we niet weten, hoe we daar achter kunnen komen en waarom (voor alle partijen duidelijke relatie met de belangen van een of meer van de partijen), wat precies de onderzoekvragen zijn, wie dat onderzoek kan doen, wie opdrachtgever kan zijn, wie betaalt, wanneer het klaar moet zijn en wat we intussen kunnen doen.

Als de voortgang van de onderhandeling duidelijk hapert door de onder 2 en 3 bedoelde vraagstukken, is de inschakeling van een onafhankelijk externe discussieleider essentieel. De grote internationale conflicten van het afgelopen jaar laten dat heel goed zien. De ?onderhandelingen? met Griekenland, met Rusland zowel over de Krim als over de nasleep van het MH17 drama bijvoorbeeld, zouden mijns inziens beter lopen als er een door partijen erkende onafhankelijke discussieleider zou zijn. De opkomst en het succes van mediation in ?kleinere? conflicten mag daarvoor een aanwijzing zijn. De bedoeling was ooit dat de VN Veiligheidsraad die bemiddelende en tevens beslissende rol zou spelen. Maar die is inmiddels daartoe niet meer in staat. Misschien is het ontbreken van zo?n internationaal erkende persoon of personen of instelling  voor de nabije toekomst wel een even groot probleem als de klimaatverandering. Vaak hoop  ik dat Barack Obama na zijn presidentschap de rol van Jimmy Carter in de internationale verhoudingen zal kunnen overnemen. Maar daar zullen nog vele jaren over heen gaan.